WIERINGER VISSERS INVENTIEF, INNOVATIEF EN ONDERNEMEND

Het hoogtepunt van de Zuiderzeevisserij lag voor Wieringen zo rond 1900. Er werd gevist op haring, ansjovis, paling en garnalen maar ook de mosselvangst nam grote vormen aan. De Zuiderzee reikte tot wat nu de Waddeneilanden wordt genoemd en is gevormd in de 12e en 13e eeuw.

Tot dan ligt Wieringen evenals de vele ontstane eilanden ingebed in een veengebied wat door overstromingen wordt weggeslagen. De bewoners van die eilanden werden actief in de handel over zee en visserij. Wieringen kende hoogtijdagen met de lichterschipperij, de tijd dat VOC schepen met te zware ladingen voor de Zuiderzee, richting Hoorn en Amsterdam voeren. De Zuiderzee stond bekend als een woeste baren met veel gevaren.

Menig aakje of botter heeft de grillen van de Zuiderzee niet kunnen weerstaan. De watersnood in 1916 zette het sein op groen voor de Zuiderzeewerken, die in 1920 werden gestart.

De zee werd ingeruild voor de broodnodige, zo stelde men, landbouwgrond. Het was de nekslag voor de vissers die daar hun brood verdienden. Degene die op de Zuiderlijke Zuiderzee voeren konden aanspraak maken op de Zuiderzeesteunwet maar degene die op de Noorderlijke Zuiderzee hun brood verdienden moesten op zoek naar andere inkomsten of roeien met de riemen die ze hadden. Het is de tijd dat Wieringen inspringt op de visindustrie. Tot dan toe wordt het roken, pellen en zouten vooral in huiselijke kring gedaan en voor gebruik op Wieringen. Het is de overheid die ingrijpt, de veiligheid en kinderarbeid wordt onder de loep genomen. Dit geeft de doorslag om over te gaan tot het oprichting van een industrie.

In 1912 wordt op Wieringen door een aantal voormannen uit de visserijbevolking een poging gedaan tot het verkrijgen van een nieuwe tak van bestaan, namelijk de exploitatie van mosselen niet alleen voor consumptie maar ook voor eendenvoer en later bemesting. In een paar jaar tijd schieten de mosselverwerkingsbedrijven de grond uit. Er is enorm veel vraag naar mosselen en er worden elders in het land grote sommen geld door zowel de vissers als industrie, verdiend. Of ze dit kunnen volhouden daar wordt op Wieringen aan getwijfeld.

Baaizout gouden handel rond de 16e eeuw maar niet op Wieringen wel met Wieringers
Was de zouthandel eerst een neven activiteit vooral voor Zeeland, maar naarmate de haringvangst in onze regio steeg werd het een welvarende handel, ook voor Wieringen. Zout is en was een belangrijk product voor het conserveren en vervoeren van groente en vis. De zoutkeet ook wel zoutziederijen genoemd kwamen sterk op nadat de moer-nering aan het van de 15e eeuw werd verboden, dit wegens het gevaar voor de kustverdediging. Moernering of selnering of darinkdelven genaamd is het afgraven van moer, ooit door de zee overspoeld veen, om daaruit door verbranding zout te kunnen winnen. Het is een typische economische activiteit voor de Middeleeuwen en het begin van de Moderne tijd. De zouthandel bracht grote rijkdom aan steden. Dit werd ook rond Wieringen gedaan, het meest rond Wieringen gewonnen zout ging naar de kloosters in Friesland waarmee handel werd gedreven. De schaarste aan zout in de Nederlanden en de grote afstanden die de zouthandelaren moesten afleggen maakte het in deze gebieden erg kostbaar.

Een zoutziederij of zoutkeet is een werkplaats voorzien van een kookinrichting waarin een geconcentreerde zoutoplossing werd verdampt en het zout, bij wijze van productie- en raffinagetechniek, te laten kristalliseren. Zoutketen werden door zoutwaterschepen bevoorraad met zeewater om daarin te raffineren ruw zout te koken of er zouthoudende as van gedroogde en verbrande zilte veenaarde mee  uit te logen. De zoutketen bevonden zich in de vroege Middeleeuwen binnen de stadsmuren. Ze waren dikwijls de oorzaak van grote stadsbranden; daarom werden de werkplaatsen later buiten de stad gebouwd.

Daar zeevaart was waren zoutketen
In de 16e eeuw komt het baaizout voornamelijk vanaf de kusten uit Spanje en Portugal in trek want het klimaat en zoutgehalte van de Noordzee stonden zoutwinning uit de zee niet toe. De zoutvaart  werd vanuit noordelijk Noord Holland gedaan door schepen uit Medemblik, Enkhuizen, Hoorn, Edam en Monnikendam. Baaizout was veel goedkoper, de helft tot twee derde van de prijs van zelzout wat gewonnen werd uit veen. Het baaizout werd massaal gebruikt in de haring industrie. Het was kwalitatief niet hoogwaardig maar goed genoeg voor het zouten van groenten en vis. Vanaf de eerste helft van de 15e eeuw maakte men het door raffinage geschikt voor deze industrie. Hollandse schippers vervoeren het aanvankelijk naar Zeeland, om de simpele reden dat die regio het dichtst bij deze zuidelijke landen lag. Het onzuivere zout werd daar in zoutketen geraffineerd. De prijs was hoger dan het Franse zout, dat bitter was vanwege het hoge magnesium gehalte en daardoor van nog mindere kwaliteit was. Het meeste zout bleef in Nederland vooral voor de haringvisserij maar er wordt ook doorgevoerd naar andere Europese landen.

Midden 16e eeuw verplaatste de zouthandel zich naar Noord Nederland, vooral de aan de Zuiderzee gelegen vissersplaatsen.  Zuid Nederland werd gezien als onveilig door de 80-jarige Oorlog en verloor in betekenis na de val van Antwerpen. Ook de vissers en reders uit Noord Holland hadden hier last van en trokken hun haringbuizen uit het rivierengebied terug en maakten van de Zuiderzee hun thuishaven. Door deze expansie in de haringvloot doet de zout verwerkende industrie zijn intrede en wordt er goed aan verdiend. De industrie bevond zich boven het IJ, Amsterdam kon niet tippen aan het Noorderkwartier. Hoorn werd een van de  belangrijkste Hollandse zoutcentra met enige tientallen zoutketen. Enkhuizen spande de kroon met ruim tachtig zoutketen, waaronder een tiental Wieringer zoutketen maar ook Medemblik deed mee.

En nadat de haringscholen ook verschenen in het noordwesten van de Noordzee werd Enkhuizen en de regio eromheen waaronder Wieringen bij uitstek de basis voor de haring handel en wist de visserij hier het later ingestelde zoutaccijns te ontduiken tot afschuw van het Zuiden. De zouthandel was sterk afhankelijk van de haringvisserij en wanneer dit achteruit loopt heeft dat gevolgen. Rond 1800 raken steden als Hoorn en Enkhuizen langzaam in verval en na de aanleg van het Noordhollandskanaal is het nagenoeg gedaan met de handel waardoor ook de zoutketen langzaam verdwijnen. Het zout wat nog wordt geraffineerd is veelal voor eigen gebruik. Toch zien enkele Wieringers nog brood in de zouthandel. In oktober 1924 neemt de firma Koorn en Minnes de zoutkeet ‘De Hoop’ in Medemblik over. In de gebouwen wordt een zouterij voor vis en groenten uitgeoefend en zal de aloude zouthandel nog even blijven voortbestaan. De Zoutketen in Enkhuizen is nu een straat in een buitendijks bedrijventerrein.

Oprichting van nieuwe bedrijven
In 1916 geeft de Wieringer gemeenteraad toestemming aan aannemer Willem Hermans Jz om een stuk gemeentegrond ter grootte van ongeveer veertig vierkante meter in erfpacht te mogen nemen. De firma Gorter uit Amsterdam wil hier een bedrijf stichten. B&W gaat hiermee akkoord maar de vergunning wordt elk jaar op nieuw bekeken. Hermans heeft dan al een gebouwtje voor dat werk gemaakt maar er moeten er nog twee worden gebouwd. Het eerste staat op het land van M.M. Tijsen en de andere komen op Rijks gronden, bij de Oude Beurs in Den Oever. Het benodigde gebouw voor een mossel-, zout- en pellerij mag niet binnen de tien meter vanaf de dijk worden gebouwd. De gebouwen worden van alle gemakken voorzien. De door de vissers aangebrachte mossels worden er schoongemaakt, gekookt, gepeld en in het zuur gelegd. Het koken gebeurd in grote veevoederketels, welke later door stoomketels wordt vervangen. Het pellen gebeurd op lange tafels en het inmaken in tonnen en vaten.

Datzelfde jaar worden er op De Haukes nog eens twee opgericht namelijk door de heren D. Koorn en M. Minnis en P. Kaan en Zn. Maar dit zijn niet de enige bedrijven ook B. Kat, de firma M.A. Kolster, Helder en de firma Joh. Takes en Zn richten er een op. Takes aan de Noorderbuurt. Het levert veel werk en al snel ontstaat er een gebrek aan personeel. De inkomsten voor de werknemers zijn om van te watertanden, twaalf tot achttien gulden per week. Een ongekend hoog bedrag.

De firma Gorter uit Amsterdam openen hun mosselkokerij en inleggerij in 1917, in Den Oever. Al snel zijn er vijftig personeelsleden, groot en klein, bij deze industrie werkzaam. Een maand later zijn het er al meer dan honderd en tijdens de hoogtijdagen 150.  De minimum leeftijd van het personeel is 14 jaar. Er wordt met een dag- en nachtploeg gewerkt. Er zijn weken waar 65 vaten met 16000 kilo ingelegde mosselen worden verzonden met bestemming München, Hamburg en Leipzig. Alle vaten staan onder controle en worden voor de verzending door een belastingambtenaar verzegeld. Maar er worden ook bloembollen gesneden, gebrand en vervolgens geprepareerd om te dienen tot vervanging van koffie. Er ontstaat een levendige handel in benodigde artikelen als mosselkookketels van 150 liter die uit voorraad worden verkocht door N. Kuyper.

De toestand van sommige gebouwen laat te wensen over, zo stelt de inspecteur der Arbeidsinspectie welke een onderzoek instelt naar de opgerichte bedrijven. Vooral die van voormalig burgemeester A. Peereboom. Deze wordt ten dele afgekeurd en stopgezet. Van de zeventig personeelsleden blijven er negen over. De andere bedrijven worden met enige op- en aanmerkingen goedgekeurd.
De mosselvangst is in die jaren enorm, de overvloed brengt het idee om het te gebruiken voor bemesting. Het zou op den duur rationeler zijn dan kunstmest bemesting. Alleen voor het rooien van aardappelen zijn de schelpen lastig maar op Wieringen zien ze dit niet als een bezwaar.

Concurrentie
Mosselen worden voornamelijk opgevist ten oosten van Wieringen maar kwamen ook aan de noord- en zuidkant voor. Nadat de Afsluitdijk was aangelegd gingen de mosselbanken ten zuiden van Wieringen verloren. Toch bleven er nog genoeg mosselen over. Een stevige concurrent in de mosselvangst waren de Zeeuwen, die al snel doorhadden dat de mossel rond Wieringen in grote getale voorkwam. Nadat daar de mosselparasiet opdook kwamen er meer Zeeuwen richting de wateren rond Wieringen. Ze visten vooral op mosselzaad, iets waar de Wieringers pas op overgingen nadat het vissen op eendenmosselen werd verboden. Eerst werd het zaad verkocht aan andere partijen maar later werd het gehouden voor eigen gebruik. Nu liggen de meeste mosselbanken op de Waddenzee en een deel in Zeeuws water.

De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) maakt dat er een groot gebrek komt aan levensmiddelen waardoor de vraag naar consumptiemosselen stijgt. Wieringen kan aan deze vraag blijven voldoen. In Duitsland gaat men rond 1918 over op het roken van mosselen, het product is volgens de kenners uitstekend. Indien enigszins sterk gerookt en gezouten komt de smaak overeen met rookvlees, echter de mossel is malser en vetter. Hierin ziet men toekomst in maar daar blijft het bij.

Teloorgang
En dan komt de teloorgang, is het jaar 1918 nog zeer lonend in 1919 is het jaar uiterst slecht. Het zijn net de jaren dat de eendenhouderij op Wieringen gestalte krijgt. Daarvoor gingen de mosselen vooral naar houderijen in Landsmeer, Oostzaan en Volendam. Plaatsen waar jaren zijn geweest dat bijna elk huis wel een groot aantal eenden had. De eieren waren vooral bestemd voor de beschuit- en koekfabrieken. Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal eendenhouderijen snel af, de mosselen werden te duur en de bedrijven die overbleven gingen over op vispuf vanuit Den Oever en IJmuiden. Vispuf is ondermaatse gedroogde vis, als jonge haring en sprot en wordt gevangen als bijvangst.
En dan de motorisering van de vissersvaartuigen. In 1917 is het de WR 55 van Jan Bakker, die in Workum een schip laat bouwen met motor. Helaas voer het schip in 1918 weer onder de zeilen dit door gebrek aan brandstof maar het was van korte duur. Er komt onenigheid onder de schippers, het is oneerlijke concurrentie. Er volgt een voorstel voor een scheiding van de vangstgebieden. Tegen de jaren ’40 wordt het vissen met een gemotoriseerd vaartuig als noodzakelijk gezien.D.E.T.V

De D.E.T.V. had een belangrijke rol als tussenpersoon tussen de visser en de klant, het stelde de prijzen voor de mosselen vast maar de landbouwers vonden de mosselen te duur en daarnaast werd de pachtprijs van de gronden voor de visser te hoog. De vissers zijn onderling niet eens. De ene vissers probeert de vlieg van de ander af te vangen en verkoopt aan Duitse handelaren en bedrijven. Andere vissers zijn inventief en zoeken naar andere visvangsten als aalzeilen. Dit is vooral geschikt voor de kleine vaartuigen die door de slechte handel anders gedoemd zijn tot werkeloosheid. Maar ook de aal (paling) vangst liep snel terug, de wierwaarden waar de aal in voorkwam verdwenen en het IJsselmeer raakte overbevist. Door de aanleg van de Afsluitdijk nam de instroom van glasaal af en later kwamen de aalscholvers, die nu in grote getale zijn vertegenwoordigd en een geduchte concurrent van de visser is geworden.

Een van de eerste mosselbedrijven die omvallen, zijn in 1918 van P. Kaan Cz in de Nieuwstraat en de firma Gorter in Den Oever. Tijdens een boelhuis op het erf bij het pakhuis gaat de hele inventaris van het bedrijf van P. Kaan Cz. van de hand. Het zijn lange tafels, banken, lessenaar, bascule met gewichten, houden bakjes, manden, schoppen, lantaarns, emmers en karren. Eind 1919 volgt de gebr. De Bruin en Jb. Keulen met een publieke verkoping in het pakhuis van de gebroeders Kaan op de Haukes. En zo volgen er meerderen.

Door Eendracht tot Vooruitgang

De vooruitgang in de visserij was niet meer te stoppen en vroeg om een krachtige partij. Vissersvereniging D.E.T.V. (Door Eendracht tot Vooruitgang), opgericht in 1917 is een coöperatieve vereniging van de Wieringer vissers. Daarvoor was het de vereniging Zuiderzeevissers die opkwam voor de vissers maar omdat deze geen rechtspersoon was en daardoor bepaalde zaken niet kon afhandelen werd de D.E.T.V. opgericht. Het hield zich bezig met onder andere de motorisering, afsluiting van de Zuiderzee, innovaties, aanvragen Zuiderzeesteunwet, bouw van de afslagen in 1949 en 1993, overname van het Vissersfonds die de havens van Den Oever en de Haukes beheerden en gaf steun aan weduwen en wezen van overleden vissers.

Eind jaren twintig is het praktisch gedaan met het mosselvissen, de Waddenzee is leeggevist en al snel liggen de schepen voor de kant. Er wordt bijna niets meer gevangen voor eendenvoer of bemesting alleen nog voor consumptie. Het zijn ook de jaren dat de Zuiderzeewerkzaamheden beginnen. Maar de mosselvissers hebben geen recht op de Zuiderzeesteunwet, zij visten namelijk in de Noorderlijke Zuiderzee wat later de Waddenzee is gaan heten. Het jaar 1933 is een dramatisch jaar, er is vanaf dat jaar eveneens geen aanvoer meer geweest van wiergras. Het einde van een belangrijke industrie voor Wieringen.

In 1934 wordt er een Commissie voor mosselvisserij en handel in gesteld. Maar men blijft positief, Den Oever wordt gezien als het industriecentrum van Wieringen. Gelegen aan de Afsluitdijk en in de toekomst wellicht het centrale punt voor een spoorweg. Het heeft de vreemdeling iets te bieden en wordt daardoor opgenomen in de seizoenplaatsenregeling in verband met de winkelsluitingswet. De winkeleigenaren krijgen een ruimere keuze in hun openstelling. Maar als snel wordt de vraag gesteld waar blijven de toeristen? De eigenaar van het toenmalige Hotel de Haan in Den Oever mag zijn pand niet zuidelijker richting de snelweg bouwen, wat van begin af aan de voorkeur had, vanwege de aanleg van de nieuwe snelweg de E10, nu A7. Den Oever werd ‘verstopt’ en de toeristen gingen door. Toch blijft Wieringen en vooral Den Oever zich inzetten voor nieuwe ontwikkelingen in de visserij. Er komen nieuwe bedrijven, innovaties en ontwikkelingen, de bedrijven zien hun kansen al gaat niet alles van een leien dakje.

Garnalendrogerij Den Oever

Rond de jaren ’30 gaan er in Den Oever stemmen op om een garnalendrogerij op te zetten. Deze industrie zou niet alleen het visgebied uitbreiden maar tevens een bron van inkomsten zijn voor vele vormen van werkgelegenheid. Als een nieuwe bestaansmogelijkheid werd het gezien. Het eindproduct was bestemd voor pluimveevoer, om de eierenproductie te verhogen. Door de afsluiting van de Zuiderzee ging de visserij zienderogen achteruit, de inkomsten uit de haring, mossel en palingvangst had zijn beste tijd gehad en de zeegraswinning was in zijn geheel verdwenen.  Texel en Zoutkamp hadden inmiddels al bewezen dat een drogerij rendabel was. Het was aan de vissers om als een man achter het voorlopige bestuur ‘N.V. Wieringen garnalen en vismeeldrogerij’, te gaan staan. Jac Lont Dz. is een van de bestuursleden. Maar uiteindelijk werd het initiatief de kop in gedrukt door het beleid van hogerhand.

De eerste serieuze vergaderingen starten in 1936. Er wordt een erfpacht aanvraag voor oprichting aangevraagd. Deze wordt in verband met stankoverlast afgewezen, al scheen de stank niet ongezond te zijn. De gemeente stelt voor een dergelijk bedrijf buiten de gemeentelijke territoriaal te vestigen. Het plan blijft sudderen en in 1937 wordt er een aanvraag gedaan naar het terrein aan de Stontele nabij het Hoofdje maar voor deze plek wordt er bezwaar gemaakt door de Minister van Binnenlandse zaken omdat er geen uitweg zou zijn naar de Rijksweg no 7. Voor locatie 2 tekent het Departement van Defensie bezwaar aan en een derde optie lukte ook niet.

Er wordt gekozen om een drijvende drogerij op te zetten, dit zou naast geen stankoverlast vervoerskosten schelen maar ook dit gaat in eerste instantie niet door. Deskundigen raden dit af maar het plan wordt toch doorgezet. Er wordt met de Provincie een overeenkomst gesloten om er een voor een seizoen te huren. Het zit dan al niet mee, in november zorgt een harde zuidoosten wind ervoor dat de drogerij kantelt. Het gevaarte wordt gelicht door een pompboot van De Wit’s Bergings- en Transport onderneming uit Rotterdam. Ook komen de eerste secpticie onder de vissers maar waar een wil is, is een weg, zo stelt men. De garnalen worden betrekkelijk dicht bij de haven gevangen en de drogerij ligt in de werkhaven. Mooier kan haast niet.

Inmiddels is wel bekend wat het opzetten van een drogerij gaat kosten namelijk 5000 gulden. Dit bedrag zal bijeen worden gebracht via aandelen van 20 en 50 gulden. Er wordt berekend dat met een 20-tal deelnemers de drogerij zou kunnen draaien. De ingestelde Commissie van Onderzoek is intussen, met de vraag of zij de garnalen willen afnemen, al naar de Pluimvee Centrale in Beekbergen geweest. Hierop is positief geantwoord. Ook is de Commissie naar Zoutkamp geweest om twee fabrieken te bezichtigen.

In een gecombineerde vergadering, gehouden in hotel Centraal te Hippolytushoef en onder voorzitterschap van J.J. Tijsen, van de vissersvereniging D.E.T.V en de motorvissersvereniging ‘Wieringen’, met voorzitter Nan Kaan, wordt op 21 juni 1937 officieel besloten over te gaan tot de oprichting van een garnalendrogerij. Er stemmen 49 mensen voor en 1 tegen. De nieuwe garnalendrogerij zal niet meer op een schip worden ondergebracht maar bij de Stonteledijk, nog net in de Oeverkoog.  De Storkfabriek in Hengelo zal de machine leveren maar geeft daarbij meteen aan dat met het drogen van gras en lucerne de machine een stuk productiever zou zijn dan alleen met garnalen.

Er komt een proef op de som, een aantal vissers zijn met de garnalenvangst bezig geweest en het bleek dat het ongeveer zes weken lonend te zijn. Daarna werden de vangsten minder en het enthousiasme daalde. De stemming werd bedrukt, de verwachtingen werden bijgesteld. Zou de garnalen industrie voor Wieringen dan toch gedoemd zijn te mislukken? Het werd door een enkeling al een wankele bedrijfstak genoemd. De verdelging van de garnaal om er eendenvoer van te maken, wie doet zo iets? En dan de financiën, die altijd meer zijn dan verwacht. Het startkapitaal van 5000 gulden wordt beschikbaar gesteld door B&W Wieringen. Deze ziet toekomst voor de industrie en verwacht een sluitende exploitatie.

Al wordt het geheel door een aantal raadsleden werkverschaffing genoemd maar dat is altijd beter dan werkloos. Als voorwaarde wordt gesteld dat de Gemeente als eerste deelt in de winst. Het lijkt allemaal rond maar alle goede bedoelingen en inzet strandden op de goedkeuring van hogerhand. In april 1939 valt het besluit: de garnalendrogerij gaat niet door. Van overheidswege wordt gewaarschuwd tegen de risico’s dat de fabriek zou moeten worden gesloten door gebrek aan consumptiegarnalen. Dit is de liquidatie van de garnalendrogerij, aldus het bestuur. Het einde van een industrie die nooit van de grond is gekomen.

De garnalenvisserij blijft de Wieringers trekken al is het soms toch zoeken waar deze zich bevinden om er een goed stuk brood mee te kunnen verdienen. De garnalen worden voor Den Oever steeds belangrijker, gezien de gevolgen van de vangstbeperkende maatregelen in de visserij. Er zijn garnalenvissers die hun heil richting Denemarken, Sylt, zoeken. Ook daar waren de vooruitzichten niet gunstig maar het trok aan. Het huispelverbod, de traditionele en ambachtelijke wijze, wordt op 1 juli 1990 ingesteld terwijl de vraag erna enorm is. De kosten van het pellen lopen door dit verbod op en dan het heen en weer rijden met grote vrachtwagen vraagt beleid. Veel vraag is er naar de garnalenpelmachine, alleen deze kan niet alle maten garnalen aan wat inspanningen vraagt van de vissers. Net als de mosselvisserij in de Westelijke Waddenzee is in de jaren ’90 de garnalen opbrengst goed.

Mosselinlegbedrijf Riebo’s concerven te Den Oever

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog voegen de twee jonge ondernemers Riemersma en De Boer de daad bij het woord. Zij richten met hun vestiging onder de naam Riebo, de eerste visverwerkende industrie te Den Oever, op. Op 6 december 1941 wordt de Hinderwet vergunning afgegeven, het bedrijf bestemd voor het concerveren van vis, kan in werking worden gesteld. Drie weken later wordt de bouwvergunning afgegeven.

Tot dan toe rustte er een blaam op Den Oever, een vissershaven van betekenis waar jaarlijks grote kwantums vis worden aangevoerd maar zonder een visverwerkende industrie. Het bleef tot begin 1900 tot enkele particuliere kleine rokerijen en een paar zouterijen. Deze waren niet op een industrieel doel gericht. Daarna kwam de mosselindustrie maar daar waren er intussen niet veel meer van over. Een tekortkoming in een visserijcentrum als Den Oever, waar toch een belangrijke hoeveelheid vis werd aangevoerd maar die niet kon worden verwerkt. Den Oever liep hierdoor achter op andere vissersplaatsen, waar gestreefd werd naar zoveel mogelijk profijt hebben van het eigen product waarmee voor de bevolking een tweede omzet kon worden verkregen. Maar Den Oever kende al een lijdensweg van de plannen rond de oprichting van een garnalendrogerij die door de onzekerheden ten aanzien van de garnalenvangst niet van de grond kwam. Daarnaast waren de inkomsten van de visverwerkende industrie de jaren ervoor geen aanmoeding geweest om een dergelijk bedrijf op te zetten en ontbrak het daardoor aan initiatieven op dit vlak.

Het zijn dan voor Wieringen wel begrensde mogelijkheden maar er is ingesprongen op een braak liggende sector. Het getuigt van inzicht en het bedrijf kan uitgroeien tot een bedrijf waarin praktisch alle soorten vis, die vanaf de afslag komen, kunnen worden verwerkt, zo stelde men. Op voorhand was het inleggen van mosselen de vooropgezette bedoeling. In de daarvoor speciaal gebouwde inrichting, achter de Bakkerstraat en Dijkstraat, zijn al gauw een twintigtal pellers werkzaam. De meesten variërend in de leeftijd van 14 tot 18 jaar.

Het bedrijf had al snel een gebrek aan glaswerk waardoor het product in kleine vaatjes werd ingelegd en verzonden naar alle windrichtingen in het land. De afzet was groot maar binnen een paar jaar was het, door de tijdsomstandigheden; de Tweede Wereldoorlog, toch gedaan met het visverwerkingsbedrijf. De barak bleef leeg achter. Het visoliebedrijf (zie Op de Hoogte  van de heer Meijer, een chemicus uit Duitsland, wat gevestigd was aan de Zwinstraat nam de barak over. Hun eigen huisvesting daar, was inmiddels te klein geworden. In 1943 bleek dat ook dit bedrijf doordat de energie- en watervoorziening stokten, de deuren moest sluiten. Het glaswerk werd ingepakt en opgeslagen. De MULO school te Hippolytushoef heeft er een groot deel van overgenomen. Voorlopig kwam er een einde aan de visvangst gerelateerde bedrijven.

Visdrogerij op Vatrop

In 1947 worden alle plannen weer opgepakt maar niet door de Wieringer vissers. De mislukte plannen van de Vissersvereniging Wieringen en D.E.T.V. voor de oprichting van een garnalen- en visdrogerij mislukte voordat deze officieel van start zou gaan. En het bedrijf Riebo conserven opgericht door de heren Riemersma en de Boer en de fabricage van visolie door de heer Meijer kregen door de oorlogsjaren een valse start en kwamen niet of nauwelijks van de grond. Maar de plannen zijn daarna op Wieringen ook niet meer zijn opgepakt. In andere plaatsen worden wel drogerijen, zouterijen en / of rokerijen nieuw leven in geblazen. De koopman, ook van buiten Wieringen strijkt met de vis en industrieën, en verdiend er aan. De Wieringers vissen achter het net.

In 1947 wil de firma J.C. van der Sande uit Breskens dit alsnog op het voormalige eiland opzetten. In de oorlog is hun bedrijf verloren gegaan en hebben daarom toestemming gekregen dit op Wieringen te herbouwen. Er wordt dan gesproken over het terrein aan de Noorderhaven en nabij de Betonweg alsmede het voor industrieterrein aangewezen gedeelte achter de Dijkstraat. De firma geeft de voorkeur aan een terrein buiten de bebouwde kom. Het bedrijf wordt opgericht op Vatrop waar aan de oostzijde van de Vatropperweg een terrein is aangekocht. Een groot voordeel om daar te bouwen is de gemakkelijke afvoer van het afvalwater.

Het is Vatrop die de primeur krijgt van een vis verwerkende industrie maar of men er blij mee is? Tot ver in de jaren ’60 heeft de fabriek gedraaid, vele Wieringers hebben daar lang gewerkt. De fabriek werd toen opgeheven, tot groot genoegen van de omwonenden die de stankoverlast meer dan zat waren. De stank reikte ver en wanneer de vrachtauto’s door Oosterland reden kregen de inwoners daar ook een ruime vleug van mee. Maar ook door de werknemers die naar men zegt lichamelijke ongemak en kregen van het werken in de fabriek. Toch ontstond in de jaren ’70 een plan tot heropening, er werd na veel protest een deel van de fabriek verbouwd tot een modern bedrijf. Kort na de opening brandde de gehele fabriek af en is herbouw nooit meer ter sprake gekomen.

Tekst: Gea Klein – Hamming, geplaatst in Wieringer Courant / Wieringermeerbode rubriek ‘Dat was toen’ en  Op de Hoogte, Historische Vereniging Wieringen nummer 3-2014