In 1908 komt op Wieringen de eerste rosmolen, gekocht door vooruitstrevende boeren als Simon Koorn van Oosterland, Dirk Hermans uit de Elft en de jongens van Kobus Bais. Het is een uitkomst en het ziet er spectaculair uit. Het dorsen van het graan is op deze manier en voor die tijd snel en makkelijk gebeurd, er valt niet tegen te kneppelen. De boeren hopen in de oogsttijd op zonnig en droog weer.

Toch kan onweer en storm ook profijt brengen. Een zuidwester storm, uitschietend naar het noordwesten, slaat het zeegras los en drijft het tegen de kust van Wieringen aan. Zo bracht ook de augustmaand van 1908 veel zeegras. Het dreef naar de grote zandvlakte van de Singelereg, langs de palen in het Woud, het poldertje van Kroon, langs Stroe, de dijk vanaf de Sellever achter Vatrop tot aan Den Oever toe. Alles lag vol met zeegras. Eerst nog wat regen, dan een droge nazomer, zodat er nog veel droog zeegras komt voor de winter. Voor velen betekent dit een welkome aanvulling op het inkomen.

De Singelereg en het Woud zijn de plaatsen waar Wieringen geen dijk heeft. Vanaf Noorderbuurt, waar de steenglooiing ophoudt, tot aan de Normert, vormt een paalscherm de enige verdediging tegen het geweld van de zee. Bij slecht weer en springtij komt het wassende water tot aan de Hollebalg toe. Buitendijks net achter de Normert, ligt het poldertje van Kroon.

Op sommige plaatsen omgeven door een dijkje of wat zand, is het een uitstekende weideplaats voor jongvee en schapen, ook is het gunstig gelegen voor het drogen van zeegras. De zee knaagt aan het poldertje, dat vroeger veertig hectare groot was. Kroon naar wie dit poldertje is genoemd, heeft een wier- en kolenhandel.

Weken verstrijken en het wordt herfst. Voor de vissersbevolking van Wieringen betekent dit een omschakeling op de visserij naar schelpdieren. De schepen varen nu uit om alikruiken, mosselen, wulken en oesters te zoeken. Dan breekt de winter van 1908-1909 aan, deze winter laat op Wieringen diepe indrukken achter. De zee geeft veel, maar neemt ook regelmatig. Het is 5 februari 1909, Dirk Takes van Marie Metselaar uit de Kerkebuurt en zijn knecht Jan Baijs werden door een plotselinge opstekende storm overvallen. Opeens sloeg het schip op zijn zijde. De bemanning wist er boven op te komen, en zo dreven ze ongeveer op honderd meter boven Den Oever. Van de wal zag men dit treurige feit en maakte zich gereed op hulp te verlenen maar voor men hulp kon bieden verdween de een na de ander in de diepte en vonden zij hun graf in de golven.

Men maakt zich ook ongerust over andere Wieringer schepen, per telefoon probeert men andere haven plaatsen te bereiken maar de telefoon draden schijnen aan de vaste wal defect te zijn.  Men hoopt dan maar dat het eiland voor meer verliezen bespaard blijft. Heel Wieringen rouwt als het bericht van hun plotselinge dood van mond tot mond gaat. Niet alleen vanwege de sterke lotsverbondenheid is de droefheid zo algemeen, allen zijn familie of elkaars goede bekenden in de kleine  gemeenschap van Wieringen, van alle kanten door de zee omspoeld.

De verdronken bemanning van de vissers aak Jan Baijs Jbz is 22 jaar en ongehuwd. Een paar dagen na de ramp, op 14 februari 1909 is hij gevonden aan de dijk van de Polder Waard Nieuwland. Dirk Klz Takes, 35 jaar laat vrouw en drie kinderen achter, hij is op 20 april 1909 aan de dijk bij Den Oever gevonden. Beiden zijn ze op het kerkhof te Westerland begraven.

Tekst: Gea Klein – Hamming, geplaatst in Wieringer Courant / Wieringermeerbode rubriek ‘Dat was toen’.